Antieke meubelen
Antiek-Encyclopedie.nl: Het informatiepunt voor de antiekliefhebber.



Historisch overzicht:
De oudheid

Een reusachtig complex van kunstwerken uit de oudheid getuigt van een grote rijkdom aan vormen, zowel in de monumentale kunst als in de kunstnijverheid. Niet alleen de enkele bewaard gebleven meubelstukken, maar ook de afbeeldingen ervan op schilderingen en textiel vormen het bewijs dat de oudheid alle grondvormen van het meubilair als stoel, tafel en kist kende. Grondvormen die in de renaissance verder werden uitgewerkt en in velerlei typen vervaardigd. In de oudheid wist men de meubels al rijk en overvloedig te versieren met inlegwerk van hout, metaal, majolica en edelstenen. Een dergelijk uitvoerige bewerking als in die tijd komen wij pas in de 18e eeuw weer tegen. De voor-Griekse culturen (het oude Egypte en Mesopotamië) kenden krukjes, driepotige schemels, stoelen en leunstoelen, verscheidene varianten van kleine tafels met één tot vier poten (klaptafels, speeltafeltjes), bedden (schaarser), luxueuze ligstoelen, kisten, alsmede grote en kleine kasten. De gebruikelijke materialen (b.v. voor het Egyptische luxe-meubel, dat met edelmetalen beslagen en met majolica en glas versierd was) waren verschillende houtsoorten en riet, palmbladeren, pezen, leer enz. Een doelbewust streven om het meubel een functionele en comfortabele vorm en een esthetisch uiterlijk te geven, wordt het eerst in het oude Griekenland zichtbaar. Naast stoelen, tafeltjes en kisten van uiteenlopende formaten maakte men daar lichte, makkelijk verplaatsbare bedden, damesligstoelen met hoge leuning, die op klauwpoten of zwanen rustten en met acanthussen, metopen, meanders, ei- en parellijsten versierd waren. Metaal werd in het algemeen pas in het oude Rome gebruikt. De verschillend gevormde, merendeels ronde tafels hadden daar meestal klauwpoten. Voor grote tafels ontwikkelde de Helleens - Romeinse cultuur plastische wangen in de vorm van chimaeren, leeuwen met acanthussen en reliëfs. Bewaard gebleven zijn bronzen stoelen, klapstoelen en kleine tafels. Men kende ook al kasten met planken. De gehele Griekse kunst werd een belangrijke inspiratiebron voor de latere Europese meubelvervaardiging in de Renaissance en het Neoclassicisme.
.Bronvermelding    |    Top


De middeleeuwen

Tot ver in de 14de eeuw stond het meubel buiten de eigenlijke stijlontwikkeling van de gotiek. De middeleeuwse cultuur wortelde van oudsher in de kloosters en in dat milieu stonden aardse goederen zoals meubelen laag op de culturele ladder. Zo was het mogelijk dat het meubel nog steeds een eenvoudig timmermansproduct was , terwijl de kerkbouw al lang een perfectie en een verfijning had bereikt waarbij men met recht mag spreken van kantwerk in steen. De kisten en banken waren altijd oersolide en loodzwaar geweest. Daar was ook niets op tegen, want het opstellen van een meubel met vier poten was op de oneffen lemen of betegelde vloeren een verrichting die de nodige zorg vereiste. Verplaatsbare meubelen waren in de regel voorzien van drie poten. De schragentafel was zo’n meubel. Het kwam alleen voor de dag bij de maaltijd en bestond uit een tamelijk smal schot dat op losse, driepotige schragen werd gelegd. Een kleiner model tafel op zo’n schraag was de schyve, een rond blad dat kantelbaar aan de driepoot was bevestigd. Van de schyve is onze bekende Achterhoekse of Gelderse tafel een lijnrechte afstammeling, zoals de Drentse of Twentse kist regelrecht teruggaat op de zware bahut uit de vroege middeleeuwen. Een andere lichte driepoot was de schemel. Dit zitmeubel kwam echter niet uit de werkplaats van de timmerman, maar van de stoelendraaier.
.Bronvermelding    |    Top


Gotiek

Het einde van de middeleeuwen kondigde zich aan toen de steden sterk en machtig begonnen te worden. De stedeling werd welvarend en begon eisen te stellen, ook op het gebied van zijn meubilair. De timmerlieden stonden voor de opgave enige eeuwen achterstand in te halen en kozen natuurlijk de sacrale architectuur als uitgangspunt. In hun streven naar een lichter, sierlijker meubel was de techniek hen behulpzaam door twee belangrijke uitvindingen: de houtzaagmolen en de profielschaaf. Door de eerste vinding kon men beschikken over dunnere planken, de tweede verschafte de mogelijkheid om af te rekenen met grote, onbewerkte vlakken. Een nieuw constructieprincipe, afgeleid van de skeletbouw in de architectuur werd het vergaarwerk waarbij een geraamte van stijlen en regels werd opgevuld met dunne panelen. Vooral de kistvorm leent zich hiervoor ten zeerste en het is dan ook de kist die het uitgangspunt vormt van tal van nieuwe typen meubelen, zoals de kistbank en de kiststoel (beide zittekist genoemd), de kisttafel (Kastentisch en betaaltafel), en vooral kastmeubelen zoals de credens, het dressoir en het buffet. Omstreeks 1400 begonnen de beoefenaren van de nieuwe kunstvorm zich los te maken van het gilde van timmerlieden en in alle landen waar zich deze verandering voltrok werd in de naam van het nieuwe gilde steevast de kistenmakerij beklemtoond: in Nederland sprak men van kistenmaker of schrijnwerker. In Duitsland van Schreiner, Kistner of Kästner, in Frankrijk van Huchiermenuisier (huche betekent kist, het Latijnse minutaire het maken van fijn, dun werk), in Italië van cassaio. In dit land bouwde men weliswaar niet volgens de opvattingen van de gotiek maar van de renaissance; de Italiaanse credenza, cassone en cassapanca reflecteren toch dezelfde culturele verandering als bij ons.
.Bronvermelding    |    Top


Engeland in deze periode

Wat van deze veranderingen doordrong naar Engeland was te weinig om er eenzelfde beweging te doen ontstaan. Nog tot halverwege de 17de eeuw bleef daar het meubelmaken in handen van de joiner (timmerman) en toen deze zijn monopolie moest overdragen aan geïmporteerde vaklieden van het vasteland was niet meer de kist maar het kabinet de grote mode van het ogenblik. Vandaar dat het Engelse equivalent voor schrijnwerker cabinet-maker is geworden en niet shrine-maker of zo iets. Vandaar ook dat men in Engeland nauwelijks kan spreken van een gotische of een renaissance-meubelkunst. Wat van deze stijlen in de Engelse meubelvormen werd opgenomen is vaak teveel doordrongen met restanten van vroegere tradities, zodat de namen van de contemporaine koningshuizen hier beter op hun plaats zijn. Tot aan het begin van de Restoration in 1660 (troonbestijging van de Frans-georiënteerde Karel II) spreekt men van de Age of Oak, vanwege de voorliefde voor het middeleeuwse eikenhout. Onderdelen daarvan zijn het Tudor (1485-1558), het Elisabethan (1558-1602), het Jacobean (1603-1649) en het Commonwealth (1649-1660). Het gebruik om de namen van regerende vorsten te verbinden met een kunststijl is ontstaan in Frankrijk, waar Frans I, een groot aanhanger van de renaissance, de eerste koning was die zijn initiaal liet opnemen in de decoratie van de zalen die hij door Italiaanse kunstenaars liet ontwerpen. Zij stichtten de school van Fontainebleau die tot in Nederland haar invloed deed gelden. Eikenhout was niet altijd en overal de toonaangevende houtsoort. In Italië was notenhout het meest gezocht en in Midden-Europa en Scandinavië werden vooral naaldhoutsoorten toegepast.
.Bronvermelding    |    Top


Renaissance

De renaissance begon tegen het einde van de 15de eeuw buiten Italië door te dringen. De overgang van gotiek naar renaissance vertoonde overal hetzelfde patroon. In de eerst helft van de 16de eeuw voltrekt de renaissance zich hoofdzakelijk aan de ornamentiek; pas daarna maken de oude, gotische meubelvormen plaats voor nieuwe. Bij de zitmeubelen wordt het vergaarwerk losgemaakt van het paneel; de zittekist maakt plaats voor fauteuil en caqueteuse. Bij de ornamentiek nemen mascarons en naaktfiguren een belangrijke plaats in, een opgave die voor de gemiddelde schrijnwerker te hoog lag. Daarom werk het ‘snijden naar den Antycke’ uitbesteed aan vakbekwame beeldsnijders, een splitsing van werkzaamheden die tot in het meubel te volgen is. Terwijl aan het gotische meubel geen lijm te pas kwam en al het snijwerk in het meubelhout werd aangebracht, zijn de door de antycksnijder geleverde notenhouten sierstukken er achteraf opgelijmd. De tafel onderging de invloed van de monumentale Italiaanse renaissancetafels; dit meubel kreeg nu een vaste plaats in het vertrek maar behield toch nog een zekere mobiliteit doordat het blad uitschuifbaar werd gemaakt (trektafel). De Nederlanse hoogrenaissance kreeg een eigen karakter onder invloed van de Leeuwarder Hans Vredeman de Vries die met ornamentboeken een markant stempel drukte op de ontwikkeling van de meubeldecoratie. Omstreeks 1600 ontstonden talrijke variaties in vormgeving en constructie, die het karakter van het Nederlandse meubel in de Gouden Eeuw voor een groot deel zouden bepalen. Vooral de kasten gingen een grote verscheidenheid vertonen. Het prototype van de vierdeurskast kreeg Vlaamse, Zeeuwse, Hollandse, Gelderse en Friese varianten. Naast de wangen- en kolompoottrektafels ontstond de Nederlandse bolpoottafel. Nieuwe modellen klaptafels waren de hangoor (gate-leg table) en de klap-aan-de-wand. Combinaties van kast en tafel leidden tot kleinere meubeltypen zoals het tafelkastje en het tafelkabinet. De tweede helft van de 17de eeuw transformeerde de panelenkasten van de renaissance tot barokke kussenkasten met geribbelde lijsten van ebbenhout (robbellijsten). Kroonlijsten en basementen werden sterk geprofileerd. Varianten waren de kolommenkast, de kolom-kussenkast en pilaster-kussenkast. Een nieuwe techniek die in de renaissance furore maakt was de intarsiatechniek, het inleggen met contrasterende stukjes hout, ivoor, parelmoer en tin. Deze techniek hadden de Italianen afgekeken van de Spaans-Moorse houtbewerkers; zijn werden door karthuizer monniken (certose) tot in de perfectie opgevoerd, waaruit een apart genre ontstond dat de hele Italiaanse renaissance heeft gebloeid (certosina-meubelen). De intarsiatechniek sloeg bijzonder aan in Zuid-Duitsland waar de meubelkunst, vanwege het vele gebruik van naaldhout, een zeker soberheid had moeten betrachten. Niet zelden wed het inlegwerk in bas-reliëf uitgestoken (reliëfintarsia). De opkomende handel met het Verre Oosten aan het eind van de 16de eeuw bracht een groot aantal ongekend fraaie houtsoorten in omloop. Te kostbaar voor massief gebruik, werden deze vooral als bekledingsmateriaal toegepast, wat de opkomst bevorderde van een nieuw soort pronkmeubel, het kunstkabinet. Met name van het zwarte ebbenhout werd gretig gebruik gemaakt door het nieuwe gilde van de plakwerkers of ebenisten, zoals zij zich graag noemden. Alles wat kostbaar was kwam in aanmerking om de pracht van de kabinetten te verhogen, van kopieën in miniatuur naar beroemde schilderijen tot panelen van Chinees lakwerk die meestal uit kamerschermen werden gehaald. Een nog weer andere techniek werd ontwikkeld in Florence, waar men allerlei bonte stenen uit de Arno samenvoegde tot kleurige bloemstillevens. Dit Florentijnse mozaïek of pietra dura werd ook in verschillende Duitse centra ontwikkeld voor tafelbladen en kabinetdeuren, bijv. in München en Augsburg. Een goedkope imitatie van pietra dura was de scagliola-techniek, waarbij men behendig omging met gekleurd gips en lijmstoffen.
.Bronvermelding    |    Top


Barok

In de eerste helft van de 17de eeuw maakt de renaissance geleidelijk plaats voor de barok. Meubeldelen werden vaak getorst en de construktie met huis-en-geleding deed z’n intrede. Hierbij werden balustervormige en getorste stijlen beëindigd door vierkante klossen, de ‘huizen’ waarin de pennen van de regels werden gestoken. Fluwelen, zijden of gobelin stoelbekleding werd bevestigd met grote koperen siernagels. Stoel- en tafelpoten kregen X-, H- en Y-vormige kruisregels, die ruim een eeuw in de mode bleven. Terwijl de renaissance zich had gekenmerkt door een neiging tot het speelse, bonte en grillige viel bij de barok het accent op het pompeuze, overladene, meer dan levensgrote. In de barok groeide de vaak nog wat naïeve pronkzucht van de renaissance uit tot de stille praal die paste bij vorstelijke grandeur en statie. En het was met name de Franse koning Lodewijk XIV die, toen hij in 1661 door de dood van Mazarin de troon voor zich alleen had, de gave bleek te bezitten om deze eigenschappen van de barok geheel voor zich op te eisen. Voor de bouw van zijn paleizen, waarvan Versailles het middelpunt zou worden, verenigde hij de beste kunstenaars uit zijn rijk in een gigantisch bedrijf, de Manufacture Royale des Meubles de la Couronne, dat in 1667 in werking trad. Wat hier onder de leiding van schilder en architect Charles le Brun werd ontworpen en gefabriceerd aan meubelen, wandtapijten, beeldhouwwerken, zilver en alles wat een paleis maar luister kan geven, was zó volmaakt op elkaar afgestemd dat de vorsten in heel Europa er een voorbeeld aan namen. De gehele 18e eeuw heeft het Franse hof deze toonaangevende positie gehandhaafd, en toen in 1793 het hoofd van de laatste der Lodewijken onder de guillotine viel, was het voorgoed afgelopen met de Lodewijkstijlen. Het Louis XIV, dat duurde tot 1715, omvat de bloeitijd van de barok. In deze periode worden de zitmeubelen breder, met lage zittingen en hoge rugleuningen die in het vervolg steeds worden bekleed met een rembourrage (vulling) van paardenhaar of wol. De meubelpoten worden nu dikwijls gekruld uitgevoerd (voluutpoten) en bij pronkmeubelen niet zelden voorzien van gestoken bladranken (akanthos), vooral bij consoletafels en kabinetten. De intarsiatechniek bij kasten maakt plaats voor de marqueterie, waarbij het hele kastlichaam verdwijnt onder sierlijk uitgezaagde platen fineer. Behalve allerlei tropische houtsoorten gebruikt men hiervoor ook schildpad, tin zilver en brons. Een van de beroemdste soorten marqueterie is genoemd naar A.Ch. Boulle, een kunstenaar uit de Manufacture van Lodwijk XIV. De Boulle-techniek, die door velen is nagevolgd, berust op het bekleden met uit platen koper en schildpad gezaagd ornament. Het Boulle-meubel waarop de marqueterie is aangebracht volgens het oorspronkelijke ontwerp, heet première partie, in tegenstelling tot het meubel dat beplakt werd met het overschietende materiaal in negatieve vorm: contrepartie. Soms werden ook beide in één meubel toegepast. Typische Boulle-meubelen zijn het laat-17de-eeuwse bureau mazarin, en het bureau plat en de commode en tombeau uit de 18de eeuw. Veel marqueteurs gaven echter de voorkeur aan hout. Zo ontstond in Nederland de bloemenmarqueterie en de oestermarqueterie. Een grote verbreiding kreeg ook het op het belijmen met geometrische stukjes fineer gebaseerde jeux de fond, waarbij het contrast tussen lichte en donkere houtsoorten vaak werd benut voor het verkrijgen van een plastisch effect, zoals bij het blokparket (Würfelmarketerie). Een typisch Nederlandse exponent van het jeux de fond is het sterrenkabinet. Engelse varianten zijn de seaweed marquetry, een verfijnd soort bloemenmarqueterie, en de stro-marqueterie, waarbij opengesneden strohalmen werden verwerkt.
.Bronvermelding    |    Top


Engeland in deze periode

Engeland was met de Restoration onder Karel II de Age of Walnut ingegaan die pas in 1750 plaats zou maken voor de Age of Mahogany. In dit tijdperk werd allereerst de enorme afstand met de continentale stijlen overbrugd. Tijdens de regeringsperiode van onze koning-stadhouder Willem III was hier de invloed van de hugenoot Daniel Marot zeer sterk. Het William and Mary duurde tot kort na 1700. Met het nu volgende Queen Anne wordt de weg ingeslagen naar een zuiver Engelse stijlontwikkeling. Hoewel de Franse stijlinvloeden er wel degelijk in meespreken zijn de meubelen van de Georgean period (1702-1810) in zoveel opzichten daarvan verschillend, dat terecht de namen van prominente cabinet-makers worden gebezigd. De stijl van Chippendale toont verwantschap met het gelijktijdige rococo, terwijl de stijlen van Adam, Hepplewhite en Sheraton de invloeden van het classicisme ondergaan. De Engelse taal is de enige die een duidelijk onderscheid maakt tussen het classicisme van de renaissance en dat van de tweede helft van de 18de eeuw, dat hier neo-classicisme heet. Onder de Engelse streekmeubelen van de 18de eeuw vormt het Windsor furniture een klasse apart.
.Bronvermelding    |    Top


Régence - Frankrijk

In de Franse barok treedt na 1700 een proces op in de vormgeving waarbij de steeds zwaardere voluutkrullen zich lijken te ontspannen, en ornamenten en meubel in één contour worden samengevat. Dit proces wordt karakteristiek voor de meubelvormen van het Régence (1715-1723). In deze periode is de statigheid van de Lous XIV-stijl geweken voor een luchtiger levenstrant. Er ontstaat nu meer verwantschap tussen de vormen van zitmeubels en tafels en die van bergmeubelen. Het beeldhouwwerk staat niet langer vrij en op zichzelf, maar wordt langs de gebogen contouren geleid. De meubelen worden lager en eleganter, maar hebben nog X- of H-vormige kruisregels tussen de poten. Naast de bekende marqueterietechnieken wordt ook het aantal in laktechniek uitgevoerde bergmeubelen talrijker. Een opvallende aanwinst is de lade, een element dat spoedig bij geen bergmeubel ontbreekt, en zelfs bij veel nieuwe tafeltypen een rol gaat spelen. De meest karakteristieke ladenkast wordt de commode. Door de overvloedige toepassing van marqueterie ontstaat de behoefte aan meubelbeslag ter bescherming van de kwetsbare hoeken. Hierdoor ontstaat een boeiende samenwerking tussen de marqueteur en de fondeur et ciseleur, ontwerper en gieter van bronze doré, verguld brons.
.Bronvermelding    |    Top


Rococo

De nieuwe smaak heeft zich aangediend als de goût pittoresque, de schilderachtige mode. Zij ontwikkelt zich onder de regering van Lodewijk XV, en wordt in de kunstgeschiedenis naar deze Louis XV genoemd, na 1830 ook rococo. Terwijl de barok een typische hofstijl was, is het rococo een salonstijl waarbij het kleinere, elegante en comfortabele vertrek centraal staat. Meubelen en wanddecoratie worden opgenomen in een vloeiend lijnenspel. Voor groot en geprononceerd beeldhouwwerk is geen plaats meer; het meubel is nu geheel met de siervorm versmolten. Het in brons gegoten ornament "rankt" in losse krullen over de gewelfde vlakken, waarbij de scheidslijn tussen beweegbare en statische onderdelen wordt verwaarloosd. De symmetrie wordt doorbroken door asymmetrische krullen en kuiven in de middenas. In de dessins worden vaak Chinese motieven verwerkt (chinoiserie). Lage en gerieflijke zitmeubelen met beklede, rondom aansluitende rugleuningen als de fauteuil à cabriolet en de bergère zijn in de mode. Het wordt bon ton om zich in halfliggende houding te vertonen, zodat rustbedden in allerlei vormen in het interieur verschijnen, o.m. de chaise longue, duchesse en veilleuse.
.Bronvermelding    |    Top


Classicisme

Na het midden van de 18de eeuw ontstaat naast het rococo een stroming die zich heroriënteert op de antieke cultuur (classicisme). Deze keer blijft het niet bij een spel met antieke motieven, zoals in de renaissance, maar men verdiept zich met wetenschappelijke ernst in de antieke cultuur als geheel: de kunstgeschiedenis wordt geboren. Tot 1770 ontwikkelen beide stromingen zich evenwijdig en manifesteert zich het classicisme hoofdzakelijk in de ornamentiek. Daarna wordt de bochtige vormbehandeling, die inmiddels een steeds ijler karakter aanneemt, verdrongen door een streng gelede, rechthoekige opbouw. Deze overgangsperiode wordt in Duitsland wel Zopfstil genoemd, naar de heersende pruikenmode. In de eigenlijke Louis XVI-stijl (1774-1793) krijgen de stoelpoten de vorm van naar onderen dunner wordende zuiltjes met cannelures. De geest van deze tijd – niet vrij van een zekere kleinburgerlijkheid – verraadt zich in een voorliefde tot fragiel, popperig meubilair, met een onverwacht groot aantal vernuftig bewegende schuifjes en vakjes (combinatiemeubelen). Geheel in de smaak van deze tijd is ook de versiering met porseleinen plaquettes. De marqueterie, nog veel toegepast tijdens de overgangsperiode, wordt steeds eenvoudiger en verdwijnt tenslotte geheel. Onder de fijne houtsoorten die voor fineer gebruikt worden, komt het mahonie steeds meer in de mode. Tijdens het Directoire en het Consulat werden de classicistische tendensen nog versterkt, zij het dat alles werd vermeden wat aan het koningshuis herinnerde.
.Bronvermelding    |    Top


Empire

Tussen 1800 en 1820 zijn twee factoren van doorslaggevend belang: de opheffing van de gilden tussen 1795 en 1798 – waardoor de industrie alle vrijheid krijgt – en de onderwerping van de kunst aan de cesaren-dictatuur van Napoleon. Deze stijl, meer gegrond op bestudering van de antieken dan ooit, bant alle lichtheid uit. Het bergmeubel krijgt het uiterlijk van een massief blok. Het accent valt op goede verhouding en verzorgde afwerking. De zitmeubelen zijn stijf en recht, met vierkante zitting, de achterste poten sterk gebogen. Het mahoniehout verdringt nu alle andere houtsoorten.
.Bronvermelding    |    Top


Romantiek

Was de 18de eeuw de eeuw van de "Verlichting", de 19de eeuw werd de eeuw van de "Vooruitgang". Men streefde naar het "oneindige" en zocht dat in verre oorden of vervlogen tijden, vooral de Middeleeuwen. De macht van de adel was gebroken, de burger begon eisen te stellen en zijn eigen stijl te ontwikkelen. De tijd van de machine en de fabrieksarbeider brak aan en dat betekende het einde van een tijdperk. Vanaf ca. 1830 ging het bergafwaarts met de Europese meubelkunst: door het verlangen naar vroeger tijden ontstonden de neostijlen, fabrieksimitaties van oude stijlen. Het was voor het eerst dat de burger de stijl bepaalde en hij koos voor "rijk", "gezellig", "krullerig" meubilair.
.Bronvermelding    |    Top


Biedermeier

Het Duitse Biedermeier, dat zich ook in Nederland manifesteert (ca. 1830-1850), behoort tot de laatste resten van afstervende stijltradities, waarin een enkele spitsboog of driepas eraan herinnert dat in Engeland de eerste revival style was ontstaan (neogotiek). Na de onrust van de Napoleontische tijd ontstond door behoefte aan rust, comfort en gezelligheid de huiskamerstijl van de burger. In het begin volgde men het empirevoorbeeld, in soberder vorm en zonder applicaties, waardoor een burgerlijk, maar charmant karakter ontstond. Al snel werden ook andere vormen toegepast en kasten, commodes en secretaires verloren hun massieve vormen. Aanvankelijk was het biedermeier-meubilair recht, licht en sober. Later werd het grof en krullerig. De gebruikte houtsoort was over het algemeen mahonie, maar ook berken,- essen-, peren-, en kersenhout werden toegepast. Sentimentele beeldjes in porselein, papier-maché en gietijzer beïnvloedden de meubelindustrie: de productie van gietijzeren en papiermaché meubels kwam op.
.Bronvermelding    |    Top


Meubelen alfabetisch gedeelte


A - B - C - D - E - F - G - H - I - J - K - L - M - N - O - P - Q - R - S - T - U - V - W - X - Y - Z


. Top

 

 

Visie | Disclaimer | Bronvermelding | Contact | ©2006-2010 Antiek-Encyclopedie.nl